Springen Artikel 244 - Losrijterreinen en oefenhindernissen

 

  1. Losrijterreinen.
    Organisatoren moeten tenminste een losrijterrein ter beschikking stellen, dat groot genoeg is om goed los te rijden. Er moeten tenminste één rechte en één breedtehindernis aanwezig zijn. De bodem moet van goede kwaliteit zijn. Wanneer er veel deelnemers zijn en er voldoende ruimte is, kunnen meer hindernissen ter beschikking worden gesteld. Alle hindernissen moeten op de gebruikelijke wijze zijn opgebouwd en moeten van rode en witte vlaggen zijn voorzien. De vlaggen mogen echter door tape of verf worden vervangen, zodat de staanders of vleugels aan de bovenkant rood en wit zijn. Wanneer de beschikbare ruimte dat toelaat en het aantal deelnemers groot is, kan een afzonderlijk losrijterrein ter beschikking worden gesteld. 

  2. Oefenhindernissen.
    De oefenhindernissen mogen slechts in de door de vlaggen aangegeven richting worden gesprongen. Geen enkel onderdeel van een oefenhindernis mag door wie dan ook worden vastgehouden. Het gebruik van materiaal welke niet door de organisatie ter beschikking is gesteld is verboden.
    a. Bomen mogen als grondlijn recht onder het voorste onderdeel van een hindernis worden gelegd of op maximum 1 meter afstand aan de afzetzijde. Indien er een boom als grondlijn vóór een steilsprong ligt, mag er ook een boom op gelijke afstand - tot maximum 1 meter - achter de hindernis worden gelegd.
    b. Een hindernis van 1.30 of hoger heeft minimaal twee bomen, ongeacht of er een grondlijn is. De onderste boom moet altijd lager zijn dan 1.30 m. Eén kant van de boom mag op de grond rusten.
    c. Wanneer gekruiste bomen als bovenste onderdeel van een hindernis worden gebruikt, moeten deze ieder  afzonderlijk kunnen vallen. Het bovenste deel van deze bomen moet in een ondersteuning (beugel) liggen. Er mag één horizontale boom als bovenste onderdeel achter de gekruiste bomen worden gebruikt; deze moet tenminste 20 cm hoger liggen dan het punt waar de bomen zich kruisen.
    d. Beide uiteinden van de bovenste bomen van een hindernis moeten altijd in een ondersteuning (beugel) liggen. Indien de boom op de rand van de ondersteuning ligt, dan is dit uitsluitend toegestaan op de achterkant van de beugel en nooit op de voorkant.
    e. De hindernissen op het losrijterrein mogen maximaal 10 cm hoger en breder zijn dan de hindernissen van de  desbetreffende rubriek, indien de maximum hoogte van de hindernissen van deze rubriek 1.40 m of minder is.  Indien de hoogte van de hindernissen van de desbetreffende rubriek meer is dan 1.40 m, mogen de hindernissen op het losrijterrein niet breder zijn dan 1.80 m en niet hoger dan 1.65 m.
    f. Het is niet toegestaan om paarden over bomen te laten stappen als de bomen boven de grond hangen of in de ondersteuning hangen aan beide kanten.
    g. De organisatoren mogen materiaal ter beschikking stellen om een sloot te simuleren. 

  3. Gymnastische oefeningen.
    a. De deelnemers mogen hun paarden gymnastiseren met behulp van drafbomen op de grond en bomen met een bepaalde tussenafstand. Hindernissen die hiervoor worden gebruikt mogen niet hoger en breder zijn dan de hoogte en de breedte van de desbetreffende rubriek met een maximum van 1.30 m hoog en 1.60 m breed. Deelnemers, die zulke hindernissen gebruiken, moeten de bepalingen inzake het barreren van paarden (art. 243) in acht nemen.
    b. Drafbomen: indien er voldoende ruimte is mogen enkelvoudige drafbomen worden gebruikt en op tenminste 2.50 m afstand van een rechte hindernis worden neergelegd, waarbij de hindernis niet hoger mag zijn dan de hoogte van de desbetreffende rubriek met een maximum van 1.30 m. Een dergelijke drafboom mag op tenminste 2.50 m afstand ook aan de landingszijde worden gebruikt.
    c. Combinaties zijn toegestaan indien er voldoende ruimte is en de afstanden tussen de hindernissen correct zijn. Het materiaal voor dergelijke hindernissen moet door de organisatoren beschikbaar worden gesteld. Wanneer het losrijterrein druk bezet is, mogen de deelnemers uitsluitend enkelvoudige hindernissen gebruiken. 

  4. Rijden op het wedstrijdterrein.
    Op het losrijterrein of waar dan ook op het wedstrijdterrein mag door een ander dan de ingeschreven deelnemer uitsluitend worden gestapt. De ingeschreven deelnemer blijft verantwoordelijk voor het gedrag van degene, die op het paard zit.

Naar het volgende artikel