- Losrijterreinen.
Organisatoren moeten tenminste een losrijterrein ter beschikking stellen, dat groot genoeg is om goed los te rijden. Er moeten tenminste één rechte en één breedtehindernis aanwezig zijn. De bodem moet van goede kwaliteit zijn. Wanneer er veel deelnemers zijn en er voldoende ruimte is, kunnen meer hindernissen ter beschikking worden gesteld. Alle hindernissen moeten op de gebruikelijke wijze zijn opgebouwd en moeten van rode en witte vlaggen zijn voorzien. De vlaggen mogen echter door tape of verf worden vervangen, zodat de staanders of vleugels aan de bovenkant rood en wit zijn. Wanneer de beschikbare ruimte dat toelaat en het aantal deelnemers groot is, kan een afzonderlijk losrijterrein ter beschikking worden gesteld. - Oefenhindernissen.
De oefenhindernissen mogen slechts in de door de vlaggen aangegeven richting worden gesprongen. Geen enkel onderdeel van een oefenhindernis mag door wie dan ook worden vastgehouden. Het gebruik van materiaal welke niet door de organisatie ter beschikking is gesteld is verboden.
a. Balken mogen als grondlijn recht onder het voorste onderdeel van een hindernis worden gelegd of op maximum 1 meter afstand aan de afzetzijde. Indien er een balk als grondlijn vóór een steilsprong ligt, mag er ook een balkop gelijke afstand - tot maximum 1 meter - achter de hindernis worden gelegd.
b. Een hindernis van 1.30 of hoger heeft minimaal twee balken, ongeacht of er een grondlijn is. De onderste balk moet altijd lager zijn dan 1.30 m. Eén kant van de balk mag op de grond rusten.
c. Wanneer gekruiste balken als bovenste onderdeel van een hindernis worden gebruikt, moeten deze ieder afzonderlijk kunnen vallen. Het bovenste deel van deze balken moet in een ondersteuning (beugel) liggen. Er mag één horizontale balk als bovenste onderdeel achter de gekruiste balken worden gebruikt; deze moet tenminste 20 cm hoger liggen dan het punt waar de balken zich kruisen.
d. Beide uiteinden van de bovenste balken van een hindernis moeten altijd in een ondersteuning (beugel) liggen. Indien de balk op de rand van de ondersteuning ligt, dan is dit uitsluitend toegestaan op de achterkant van de beugel en nooit op de voorkant.
e. De hindernissen op het losrijterrein mogen maximaal 10 cm hoger en breder zijn dan de hindernissen van de desbetreffende rubriek, indien de maximum hoogte van de hindernissen van deze rubriek 1.40 m of minder is. Indien de hoogte van de hindernissen van de desbetreffende rubriek meer is dan 1.40 m, mogen de hindernissen op het losrijterrein niet breder zijn dan 1.80 m en niet hoger dan 1.65 m.
f. Het is niet toegestaan om paarden over balken te laten stappen als de balken boven de grond hangen of in de ondersteuning hangen aan beide kanten.
g. De organisatoren mogen materiaal ter beschikking stellen om een sloot te simuleren. - Gymnastische oefeningen.
De deelnemers mogen hun paarden gymnastiseren met behulp van drafbalken op de grond. De steilsprong die hiervoor wordt gebruikt mag niet hoger zijn dan de hoogte van de desbetreffende rubriek met een maximum van 1.30 m hoog. Voor een oxer is een drafbalk niet toegestaan. Een balk op 6 meter of meer aan de afzetzijde is wel toegestaan zowel bij een steilsprong als oxer. Een balk aan de landingszijde is nooit toegestaan. Deelnemers, die zulke hindernissen gebruiken, moeten de bepalingen inzake het barreren van paarden (art. 243) in acht nemen. - Rijden op het wedstrijdterrein.
Op het losrijterrein of waar dan ook op het wedstrijdterrein mag door een ander dan de ingeschreven deelnemer uitsluitend worden gestapt. De ingeschreven deelnemer blijft verantwoordelijk voor het gedrag van degene, die op het paard zit.